Zat ik hoor.
Broekpak, klaverblad.
Spittend in het zand.
Zijwieltjes-leeftijd.
En dan plots - pok.
En nog eens pok.
Iets hards onder m’n schep.
Ik prik het op.
Een slagtand van prehistorische proporties. Vond ik zelf. Van een vooroorlogs wild zwijn. Zo bleek.
Die slagtand lag jaren op m’n kamer.
Tussen knuffels en speelgoed.
Ging mee in m’n broekzak.
Als wegwijzer, als scherpte-brenger.
Nu is het een haakje.
Een prikker van een herinnering.
Dat ik m’n tanden mag laten zien.
Wanneer laat jij ze zien?
Je woorden? Je verhalen?
Je hebt ze al even.
Ze zijn vast van prehistorische proporties.